Gelezen: Rutger Bregman, ‘DE MEESTE MENSEN DEUGEN’

Met de Kerst heb ik ook deze pil (ca 470 p tekst) gelezen. Met ontzettend veel plezier! Ik raad dit boek zeker aan. De titel doet goed recht aan de inhoud van het boek.

Rutger Bregman is nog jong (van 1988, dus pas begin 30) maar de breedte van het bronnenmateriaal is enorm, alsof hij er jaren, nee decennia leeswerk op heeft zitten.

De centrale vraag in dit boek is welk mensbeeld correct is. Bregman stelt het beeld van twee filosofen tegenover elkaar. Aan de ene kant is het Thomas Hobbes (1588-1669) (Leviathan, 1651 – toen was Hobbes dus 63, twee keer zo oud als Bregman nu, maar dit terzijde) en Jean-Jacques Rousseau (1712-1778, o.a. ‘Discourse on inequality’, 1754 en ‘Social Contract’, 1762 – Rousseau was toen 42, respectievelijk 50, maar dit terzijde). In de woorden van Bregman: Hobbes gaat ervan uit dat de mens slecht is, Rousseau dat de mens goed is.

Volgens Bregman is Rousseau de onbetwiste winnaar. Hij haalt een enorm aantal voorbeelden aan van wetenschappelijk onderzoek die de visie van Hobbes ondersteunden. Al dat onderzoek en al die experimenten haalt hij vervolgens helemaal onderuit. Bregmans onderzoek van de bronnen van dat onderzoek leidt steevast tot de conclusie dat de experimenten niet deugden. Hoewel de conclusies van veel van de beschreven experimenten heel lang de standaard visie van de wetenschap waren (en soms nog zijn), klopt er volgens Bregman weinig van. Ik ben een leek, maar je vraagt je af waarom niemand anders dat niet al eerder heeft onderzocht en geconcludeerd. Maar dat terzijde.

De mens is een uniek wezen. We zijn niet fysiek superieur aan alle andere schepsels en wat betreft herseninhoud, en dus denkkracht, waren/zijn we evenmin superieur. De Neanderthalers hadden kennelijk veel meer herseninhoud en moeten meer denkkracht hebben gehad dan wij. Tenminste, individueel. Bregman beschrijft hoe wij dan toch de wereld hebben veroverd. Wat ons onderscheidt, is dat we beter dan andere soorten in staat zijn samen te werken. Ons collectieve intellect was kennelijk wel superieur aan dat van de Neanderthalers. Dat is fascinerend. Voor een leek als ik tenminste, maar ik vermoed voor velen.

De meeste mensen deugen en een mensbeeld dat de mens goed is, is het juiste volgens Bregman. Toch is er een hoop rottigheid in de wereld. Waar komt dat dan vandaan? Dat is volgens Bregman pas begonnen toen mensen bezit claimden, ‘deze grond is van mij’. De markteconomie heeft het slechte in de mens naar boven gehaald. Dat de markteconomie ook voor een ongelooflijk spectaculaire stijging van de fysieke levensstandaard heeft geleid, noemt Bregman wel, maar hij doet er verder weinig mee.

Maar wat betekent dit nu allemaal? Ik worstel een beetje met wat we hier mee moeten. Volgens mij Bregman ook. In de hoofdstukken 13 t/m 15 lijkt het alsof zijn belangrijkste boodschap is hoe we de samenleving, de democratie en de economie moeten inrichten: decentrale aansturing, collectief eigendom, feitelijk een commune. Maar in de drie volgende hoofdstukken maakt hij het allemaal weer heel klein door een individuele levensinstelling aan te bevelen: ‘schenk vertrouwen, dan krijg je vertrouwen terug’. Natuurlijk kan dit allemaal naast elkaar, maar ik vind het daardoor wat minder overtuigend. Moeten we individueel veranderen of collectief?

Bij die hoofdstukken 13 t/m 15 haak ik gevoelsmatig af. Ik worstel met de vraag waarom ik eigenlijk zo nadrukkelijk afhaak. Zit ik zo ingebakken in het Hobbes wereldbeeld en heb ik zoveel vertrouwen in de markteconomie dat ik afwijzing ervan niet wil accepteren ook al volgt het logisch uit al het voorgaande in het boek en wat ik heel overtuigend vind? Of deugt de conclusie van Bregman niet? Hij beveelt feitelijk een soort commune aan. Hebben we daar in de geschiedenis niet veel voorbeelden van gezien die allemaal jammerlijk zijn mislukt? Thomas More schreef ‘Utopia’ in 1516, dus dit idee is niet bepaald nieuw. Zelfs in het dorp van mijn voorgeslacht, Blaricum, is rond 1900 een utopische ‘kolonie’ opgericht. Die is in 1911 ter ziele gegaan, als ik het goed begrijp door interne onenigheid. Ook de natuurlijk veel bekendere experimenten van Robert Owen zijn feitelijk mislukt. In haar ‘Doughnut Economics’ pleit Kate Raworth min of meer voor hetzelfde als Bregman. Van het boek van Raworth krijg ik de kriebels. In ben het totaal oneens met haar analyses en wat ik niet begrijp is hoe de prikkels werken in de wereld zoals zij die voor ogen heeft. Bregman geeft daar feitelijk antwoord op. Die prikkels zijn niet nodig, want de mens is geneigd tot het goede. Ik blijf het moeilijk vinden.

Een aantal dingen die ik specifiek heb opgestoken van Bregman (en nog niet hierboven besproken):

  1. Wetenschappelijke inzichten veranderen. Dat wist ik natuurlijk al, maar het is goed het je steeds te realiseren. Daarom moeten wetenschappers zich altijd openstellen voor kritiek en andere opvattingen. Discussies waar wetenschappers andersdenkenden uitsluiten van de discussie zijn in hoge mate ongezond. Maar ze komen helaas al te vaak voor.
  2. Wetenschappers zijn vaak niet integer. Dit is wel de ironie van het boek van Bregman. Hij betoogt dat de mens goed is en onderbouwt dat door een hele reeks wetenschappers te ontmaskeren die de boel allemaal besodemieterd hebben. Niet iedereen is dus zo goed als Bregman beweert. Op mijn eigen vakgebied vind ik dat wetenschappers hun eigen ideologie teleurstellend vaak propageren als zijnde het resultaat van objectief wetenschappelijk (en dus onomstreden) onderzoek.
  3. Bregman komt in dit boek enkele keren tot andere conclusies dan in eerder werk. Dat geeft hij ruiterlijk toe. Ik vind dat mooi. Je eigen fouten erkennen is een teken van kracht. Maar het roept bij mij toch ook wel het gevoel op dat hij nogal vaak op eerdere standpunten terugkomt. Waarom zou hij dat in de toekomst dan niet doen met de standpunten uit dit boek? Bregman is jong en heeft nog veel tijd om zijn mening te herzien.

DE MEESTE MENSEN DEUGEN. Dat geloof ik ook, ik wil het ook geloven. Lees dit boek, het zet je aan het denken!