John Maynard Keynes geldt als een van de meest vooraanstaande economen uit de 20e eeuw. Wie kent hem niet? In deze longread wordt zijn opmerkelijke utopische visie op economische groei en de samenleving op lange termijn besproken. Feitelijk is het een bespreking van zijn in 1930 verschenen essay “Economic Possibilities for our Grandchildren”.
Veel economen kennen dit essay vanwege twee opvallende voorspellingen die Keynes erin doet met een horizon van 100 jaar. Waarschijnlijk zijn de meesten meer bekend met die twee voorspellingen dan met de rest van het essay. De reden om deze longread te schrijven is de utopische visie die Keynes ten toon spreidt en vooral de afstand die hij met niet mis te verstane woorden neemt van de markteconomie.
In een ver verleden had ik het essay wel eens gelezen, maar vervolgens ben ik het eigenlijk grotendeels vergeten. Toen ik het recent weer las, raakte ik onder de indruk van de trefzekerheid van diverse observaties die Keynes doet, van hoe rijk zijn gedachten zijn en van hoe relevant die gedachten ook vandaag nog zijn, ook al zijn sommige van zijn opmerkingen sterk tijdgebonden en heden ten dage niet politiek-correct.
Ik moet eerlijk toegeven dat ik hevig en ook onaangenaam verrast was door de langetermijnvisie van Keynes. Hij voorziet een wereld van overvloed waarin andere morele normen en waarden gelden dan in de hele menselijke geschiedenis tot dusver. In zijn optiek wordt de belangrijkste uitdaging voor de mens hoe hij zijn tijd nuttig zal besteden. Wie ben ik om Keynes te bekritiseren, maar in mijn optiek slaat hij de plank mis met zijn utopische visie. Oordeel echter zelf.
Het is niet geheel onmogelijk dat ik bevooroordeeld ben, maar dit is echt een interessant verhaal. Mocht je het essay van Keynes zelf willen lezen, je vindt het HIER (7 kantjes lang slechts).
In het navolgende worden de termen “stijging van de levensstandaard”, “economische groei” en “economische vooruitgang” door elkaar gebruikt. Er is steeds hetzelfde mee bedoeld.
Pessimisme
Toen Keynes zijn essay schreef (1930), heerste er pessimisme alom. Begrijpelijk, de depressie was nog in een vroeg stadium. Keynes schrijft dat die negatieve visie een vergissing was. Zonder de onmiddellijke economische problemen te bagatelliseren, wijt hij het pessimisme vooral aan de snelheid waarmee veranderingen, vooral op technisch gebied, zich toen voltrokken. Feitelijk zegt hij dat die veranderingen zo hard gingen dat veel mensen het niet bij konden benen. Maar dat waren volgens hem niet meer dan aanpassingsproblemen. De gelijkenis met vandaag is treffend. Ook nu is er ongekend pessimisme dat het best tot uitdrukking komt in het idee dat toekomstige generaties het niet meer zo goed zullen hebben als mijn generatie het heeft gehad en nog heeft.
Economische groei is een recent verschijnsel
Keynes merkt op dat mensen vanaf de tijd waarover we vastgelegde gegevens hebben – en dat is in zijn optiek enkele duizenden jaren – niet of nauwelijks in staat waren hun levensstandaard te verhogen. Natuurlijk waren er ups en downs, “Maar geen voortdurende sterke verandering”[1]. Overleven was het devies.
Volgens Keynes wordt de basis voor een duurzame groeiversnelling gelegd in de 16e eeuw. Geleidelijk wint de groei dan aan vaart en vooral na de 18e eeuw gaat het hard volgens Keynes. Je zou kunnen zeggen dat hij het begin van betekenisvolle economische groei dateert rond 1700, ook getuige het volgende citaat: “Vanaf de vroegste tijd waarover we vastgelegde gegevens hebben, zeg vanaf 2000 jaar voor Christus, tot aan het begin van de 18e eeuw was er geen grote verandering van de levensstandaard van de gemiddelde mens die in de ontwikkelde centra van de wereld woonde.”[2]
Keynes heeft het onderstaande plaatje nooit gezien, maar de grafiek is consistent met zijn waarneming. Het plaatje is gemaakt op basis van cijfers van het zogeheten Maddison project van de Rijksuniversiteit Groningen. De grafiek laat het mondiale BBP zien, gaat 2000 jaar terug (dus minder ver dan de periode waarover Keynes spreekt) en is op een log-schaal. Zo lang de helling van de lijn constant is, is de groeivoet van de economie constant. Hoe steiler de lijn, des te hoger de groeivoet.
Het volgende plaatje geeft precies hetzelfde beeld, en bevestigt dus de boodschap van het eerste plaatje, zij het dat het zich beperkt tot Engeland (maar Keynes was natuurlijk en Engelsman, dus dit plaatje is opportuun) en niet verder teruggaat dan 1270. Door de kortere tijdschaal zijn details overigens beter te zien. Duidelijk is dat in Engeland per saldo geen sprake was van economische groei van ca. 1400 tot ca 1650. Pas vanaf het midden van de 17e eeuw sprake is van voortdurende economische vooruitgang.
Keynes spreekt zijn verbazing uit over het feit dat de mens zo lang niet in staat was zijn levensstandaard structureel te verhogen. De dingen die ertoe doen voor de levensstandaard waren volgens hem immers al heel lang bekend en beschikbaar: “Taal, vuur, dezelfde huisdieren die we nu hebben, tarwe, gerst, de wijnstok en de olijf, de ploeg, het wiel, de roeispaan, het zeil, leer, linnen en doek, stenen en potten, goud en zilver, koper, tin, lood – en ijzer kwam op de lijst voor 1000 jaar voor Christus – bankieren, staatkundige structuren, wiskunde, astronomie en godsdienst”[3]
Dat de verbetering in de levenstandaard pas opgang kwam vanaf ca 300 jaar geleden wijt Keynes aan twee factoren. Allereerst gaat het zijns inziens om een gebrek aan technische verbeteringen. Daarnaast ontbrak het heel lang aan de accumulatie van kapitaal.
Keynes gaat niet in op wat er rond 1700 veranderde waardoor technische verbeteringen plotseling wel tot stand kwamen. Evenmin gaat hij diep in op wat de accumulatie van kapitaal in gang zette, maar hier oppert hij wel het idee dat de import in de 16e eeuw van goud en zilver uit de Nieuwe Wereld naar de Oude Wereld door de Spanjaarden het proces van accumulatie in gang heeft gezet.
Dit laatste is interessant in het licht van de discussie vandaag de dag over QE (kwantitatieve verruiming door centrale banken) en MMT (Modern Monetary Theory). Wij kunnen niet weten wat Keynes zou denken over QE en MMT, maar het lijkt er een beetje op dat hij, tenminste in dit essay uit 1930, een aanhanger van QE en MMT ‘avant la lettre’ was. Hij doet immers de suggestie aan de hand dat een soort exogene monetaire schok die tot een plotselinge en aanzienlijke stijging van de geldhoeveelheid leidde een heel positief proces in gang heeft gezet.
Vervolgens spreekt Keynes over ‘samengestelde interest’. Het geaccumuleerde kapitaal groeide via het proces van rente-op-rente. “En de kracht van samengestelde rente over een periode van 200 jaar is dusdanig dat het het voorstellingsvermogen tart.”[4] Een in de hele geschiedenis van de mensheid niet eerder vertoonde stijging van de levensstandaard is het gevolg geweest.
Wat Keynes voorspelt
Het essay dankt zijn gebleven bekendheid vooral aan twee voorspellingen die Keynes erin doet. U kent ze wellicht. Ten eerste voorspelt Keynes dat de levensstandaard in 2030 vier tot acht keer zo hoog zal zijn als in 1930. Met die voorspelling is Keynes opmerkelijk trefzeker gebleken. Volgens Our World in Data lag het BBP per capita in reële termen in Engeland in 2015 5,2 keer zo hoog als in 1929. Met vanaf 2015 nog 15 jaar te gaan komt het in 2030 op ca 6 keer uit, precies in het midden van de voorspelling van Keynes. Dezelfde bron geeft voor Nederland en de VS vergelijkbare cijfers. Keynes zou niet verbaasd zijn om zijn trefzekerheid want hij was in 1930 vol zelfvertrouwen en meldde dat het een simpele berekening was.
Ten tweede voorspelt Keynes dat mensen veel minder uren zullen hoeven te werken. Hij schat dat de gemiddelde werkweek in 2030 zo’n 15 uur zal bedragen. Wat de meeste mensen zich niet realiseren is dat dit geen harde voorspelling was. Keynes vermoedde dat nog minder uren dan 15 per week werken ook wel zou kunnen. Maar hij koos toch voor 15 uren omdat mensen het gevoel nodig hebben nuttig te zijn en een werkweek van 15 uren zou dat gevoel geven.
Ofschoon er nog een aantal jaar te gaan is, zal deze voorspelling niet erg accuraat blijken. De volgende grafiek laat zien dat het aantal gewerkte uren wel is gedaald maar minder dan Keynes vermoedde. Ik heb nog gezocht naar cijfers over de arbeidsparticipatie om te zien of een verandering van de verhouding tussen actieven en in-actieven misschien een verklaring zou geven voor de misser, maar dat is niet het geval.
De volgende tabel geeft een overzicht van de vermindering in gewerkte uren in diverse landen. Keynes beschouwde waarschijnlijk vooral de Britse economie. Een werkweek van 15 uur in 2030 zou in het VK een vermindering van de werkweek ten opzichte van 1930 hebben geïmpliceerd met ca. 65%. Tot 2017 is daar slechts sprake van een reductie met 26%, bij ons met 36%. In ons land bedraagt de gemiddelde werkweek momenteel ca 29 uur.
Annual working hours per worker | 1929 | 2017 | %-change |
Australia | 2186 | 1731 | -21 |
Canada | 2354 | 1696 | -28 |
France | 2198 | 1514 | -31 |
Germany | 2128 | 1354 | -36 |
Netherlands | 2233 | 1430 | -36 |
UK | 2257 | 1670 | -26 |
US | 2316 | 1757 | -24 |
Er heeft bovendien een wonderlijke verschuiving plaatsgevonden wat betreft wie hoeveel uur werkt ten opzichte van 1930. Toen werkten de laagstbetaalden de langste uren. Nu zijn het vaak juist hoogbetaalden die er lange werkweken op na houden. Waar dat aan ligt en waarom Keynes dat niet heeft voorzien, valt buiten het bestek van deze longread.
Keynes maakt onderscheid tussen twee soorten menselijke behoeften
In zijn essay onderscheidt Keynes twee menselijke behoeften: absolute en relatieve. De absolute zijn zaken die we nodig hebben om in leven te blijven. Die behoeften zijn volgens Keynes eindig. Als mijn inkomen stijgt, zal ik nog steeds zoveel brood eten als nu.
Er komt een moment waarop we in al deze behoeften kunnen voorzien. Dan hoeven we niet nog meer.
Keynes zou het zichzelf makkelijk hebben gemaakt door alle andere behoeften als ‘de rest’ te beschouwen. In plaats daarvan maakt hij het nogal ingewikkeld. Bij relatieve behoeften gaat het er volgens hem om dat de bevrediging ervan ons een gevoel van superioriteit verschaft ten opzichte van de medemens. Zulke behoeften zijn volgens Keynes onverzadigbaar.
We zullen het “economische probleem” oplossen
Door de stijging van de totale productie met een factor vier tot acht zal in alle absolute behoeften kunnen worden voorzien volgens Keynes. Hij typeert dat als een situatie waarin de mens het “economische probleem” heeft opgelost. Je zou kunnen zeggen dat sprake zal zijn van permanente overvloed. Dat is nogal wat! Alle wezens op aarde zijn gericht op overleven en daarop zijn nagenoeg alle inspanningen in de menselijke geschiedenis gericht geweest? Wanneer we geen inspanning meer hoeven te leveren om in leven te blijven, breekt een heel bijzondere tijd aan waarvan Keynes zich hardop afvraagt of dat wel zo’n groot voordeel is.
Wat resteert is het “permanente probleem”
Wanneer het “economische probleem” is opgelost, resteert het “permanente probleem”. Dat bestaat uit de vraag hoe we onze tijd “wisely and agreeably” gaan doorbrengen. Nogal onheilspellend klinkt het: “Voor degenen die zweten voor hun dagelijks brood is vrije tijd als een te verlangen zoetigheid – tot ze het hebben”.[5]
Keynes denkt dat de overgang naar zo’n wereld van overvloed de nodige uitdagingen zal opleveren. Hij ziet het leven van de rijken van zijn tijd als een voorbode van wat alle mensen te wachten zou staan. Hij voorspelt zenuwinzinkingen. “We hebben al enige ervaring met wat ik bedoel – het soort zenuwinzinking dat al vrij gebruikelijk is in Engeland en de VS onder de vrouwen in welgestelde families. Het zijn ongelukkige vrouwen van wie velen door hun rijkdom zijn ontdaan van hun traditionele taken en bezigheden. Beroofd van de economische noodzaak om te koken, schoon te maken en kleding te herstellen, zijn ze niet in staat activiteiten te vinden waarmee ze zich beter kunnen amuseren”.[6] Het is opvallend dat een intellectuele liberaal als Keynes de emancipatie van vrouwen kennelijk totaal niet heeft voorzien. En het is maar goed dat feministen van vandaag waarschijnlijk geen Keynes lezen, anders zou deze grote econoom waarschijnlijk slachtoffer worden van de “cancel culture” en van zijn voetstuk worden getrokken.
De onthutsende utopie van Keynes: hij trekt van leer
Wanneer de mensheid aldus het economische probleem heeft opgelost en zich “slechts” geconfronteerd weet door het permanente probleem is het volgens Keynes tijd om het economische systeem te veranderen. Het is dan tijd (in mijn woorden) om de kapitalistische markteconomie vaarwel te zeggen. De markteconomie was kennelijk nodig om een wereld van overvloed te creëren, maar als de overvloed er eenmaal is, kunnen we er afscheid van nemen. Vervolgens trekt Keynes opmerkelijk stevig van leer: “We kunnen ons dan veroorloven de moed te hebben het geldmotief op zijn werkelijke waarde te beoordelen. De liefde voor geld als bezit … zal gezien worden voor wat het is: een enigszins walgelijke ziekte, een van die half-criminele, pathologische eigenschappen die men met enige huivering overlaat aan specialisten in geestesziekten”. En dan gaat Keynes verder met: “Alle sociale gewoonten en economische praktijken die invloed hebben op de verdeling van vermogen, economische beloningen en straffen die we nu ten koste van alles handhaven, ongeacht hoe smakeloos en onrechtvaardig ze in zichzelf zijn, omdat ze ongelooflijk nuttig zijn bij het bevorderen van de opbouw van kapitaal, kunnen we dan uiteindelijk afschaffen.”[7]
Ik heb geen idee hoe het u inmiddels vergaat na dit soort teksten, maar ik ervaar dit als behoorlijk schokkend. Misschien dat deze zinnen mij bij lezing van het essay lang geleden niet zo waren opgevallen, misschien heb ik ze uit mijn geheugen gewist. Ik zie Keynes als een aanhanger van de markteconomie en zeker niet iemand die op dergelijke wijze de markteconomie zou beschrijven.
Waarom Keynes ongelijk heeft
Wie ben ik om te beweren dat de grote Keynes ongelijk had? Ik ga toch een poging doen waarbij ik zijn eigen analyse zal gebruiken.
De verdeling die Keynes maakt tussen absolute behoeften en relatieve behoeften is nog niet zo gek. En ik ben het met Keynes eens dat de mens een soort wereld van overvloed kan bereiken wat betreft de absolute behoeften. In ons soort landen is dat wellicht al het geval, maar zeker niet overal in de wereld. Daarom is het afschaffen van de markteconomie ook problematisch in mijn optiek. Ik kan mij moeilijk een geïntegreerde wereldeconomie voorstellen waarin sommige landen een markteconomie hebben en andere de markteconomie vaarwel hebben gezegd.
Overigens maakt Keynes niet duidelijk wat er in zijn utopische wereld precies in de plaats zal komen van de markteconomie. Hoe wordt bepaald wie wat en hoe produceert en hoe dat dan wordt verdeeld? Ook voor en in de tijd van Keynes kwamen experimenten voor met communes. Die waren bepaald niet succesvol. Het zal voor Keynes in 1930 verder toch ook wel duidelijk zijn geweest dat een communistisch stelsel zoals dat zich in de Sovjet-Unie ontwikkelde weinig aanlokkelijk was.
Een ander probleem met de utopische visie van Keynes is dat hij niet uitwerkt hoe het zit met onze relatieve behoeften. Daarvan zegt hij zelf dat die onverzadigbaar zijn. De wereld van overvloed heeft dus geen overvloed aan alles. Hoe organiseren we de voortbrenging van goederen en diensten ter bevrediging van deze onverzadigbare, relatieve behoeften als het niet via de markt kan?
Slot
Onder economen is het essay “The Economic Possibilities for Our Grandchildren” uit 1930 van Keynes een bekend geschrift. We kennen het vooral vanwege de twee opmerkelijke voorspellingen die Keynes erin doet. Dat de materiele welvaart in 2030 vier tot acht keer hoger zou zijn dan toen Keynes het essay schreef, is een zeer juiste voorspelling gebleken. Dat we in 2030 nog maar 15 uur per week zouden werken is niet uitgekomen. Misschien komt dat wel doordat Keynes de onverzadigbaarheid van onze relatieve behoeften nog heeft onderschat.
Wat volgens mij ook onder economen veel minder bekend is van het essay, is de utopische visie die Keynes beschrijft en vooral de afkeer van de markteconomie die hij zo nadrukkelijk tot uiting brengt. Eigenlijk bevat het essay niet twee maar drie opmerkelijke voorspellingen. De derde is dan dat de markteconomie zal verdwijnen. Doordat Keynes onderkent dat sommige van de menselijke behoeften onverzadigbaar zijn, lijkt het mij zeer onwaarschijnlijk en ook zeer ongewenst dat de markteconomie zal verdwijnen. Ik denk derhalve dat Keynes hier de plank hevig misslaat. Dat maakt het essay overigens niet minder interessant.
[1] Ik heb citaten uit het essay vertaald in de tekst, maar het oorspronkelijke Engelse citaat in voetnoten opgenomen. Hier: “But no progressive, violent change.”
[2] “From the earliest times of which we have record-back, say, to two thousand years before Christ-down to the beginning of the eighteenth century, there was no very great change in the standard of life of the average man living in the civilised centres of the earth.“
[3] “Language, fire, the same domestic animals which we have to-day, wheat, barley, the vine and the olive, the plough, the wheel, the oar, the sail, leather, linen and cloth, bricks and pots, gold and silver, copper, tin, and lead-and iron was added to the list before 1000 B.C.-banking, statecraft, mathematics, astronomy, and religion.”
[4] “And the power of compound interest over two hundred years is such as to stagger the imagination.”
[5] “To those who sweat for their daily bread leisure is a longed–for sweet – until they get it.”
[6] “We already have a little experience of what I mean -a nervous breakdown of the sort which is already common enough in England and the United States amongst the wives of the well-to-do classes, unfortunate women, many of them, who have been deprived by their wealth of their traditional tasks and occupations–who cannot find it sufficiently amusing, when deprived of the spur of economic necessity, to cook and clean and mend, yet are quite unable to find anything more amusing.”
[7] “We shall be able to afford to dare to assess the money-motive at its true value. The love of money as a possession … will be recognised for what it is, a somewhat disgusting morbidity, one of those semicriminal, semi-pathological propensities which one hands over with a shudder to the specialists in mental disease. All kinds of social customs and economic practices, affecting the distribution of wealth and of economic rewards and penalties, which we now maintain at all costs, however distasteful and unjust they may be in themselves, because they are tremendously useful in promoting the accumulation of capital, we shall then be free, at last, to discard.”