De kapitalisten, het proletariaat en een lage prijselasticiteit van de vraag

Dit is de titel van mijn nieuwste column op investmentofficer.nl

Je vindt de column hier.

Het inflatieproces bevindt zich nu in de fase waarin prijsstijgingen vooral gedreven worden door een strijd tussen de productiefactoren kapitaal en arbeid. Veel economen denken dat de krappe arbeidsmarkt die strijd in het voordeel van arbeid zal beslissen. Zo lang de prijselasticiteit van de vraag naar goederen en diensten laag is, hebben de kapitalisten echter weinig te vrezen.

Voor het gemak volgt hier de volledige tekst.

De kapitalisten, het proletariaat en een lage prijselasticiteit van de vraag

In maart lag het prijspeil 4,4% hoger dan een jaar eerder. Hoera! In februari was het nog 8,0%. De ervaring van de laatste twee jaar is desondanks traumatisch. De inflatie heeft ons compleet overvallen. Mijn these is dat we teleurstellend weinig van het proces begrijpen. Later dit jaar zal de inflatie nog fors verder dalen, misschien wel tot onder nul, als de energieprijzen verder dalen of op het huidige niveau blijven. Maar dat zal tijdelijk blijken. De grote vraag is of we uiteindelijk op een houdbare manier bij 2% uitkomen. Daar ziet het niet naar uit. Een reconstructie en vooruitblik.

Toen de pandemie toesloeg en veel mensen, waaronder in de maakindustrie, naar huis werden gestuurd daalde de totale productie fors. Ook de vraag zakte weg, maar die herstelde door de steun van overheden weer snel. De consumptie verschoof daarbij van diensten naar goederen omdat de lockdowns de dienstensector deels stillegde. Achteraf gezien is het verbazingwekkend dat economen niet zagen dat er aldus een onbalans ontstond tussen vraag naar en aanbod van goederen, waarmee een kiem was gelegd voor inflatie.

De stijging van energieprijzen en transportkosten was de vonk die het inflatievuur deed ontvlammen. De hoge mate van door de centrale banken gecreëerde liquiditeiten vormde de brandstof die het vuur gaande hield.

Onoverzichtelijk door hoge inflatie

Vervolgens wisten veel bedrijven in de ontstane, onoverzichtelijke situatie hun prijzen voldoende te verhogen om hun winstmarges te beschermen en soms overtreffen de prijsstijgingen de kostenstijgingen waardoor winstmarges zelfs toenemen. Hoewel dit zeker niet voor alle bedrijven geldt, is er zodoende ontegenzeggelijk sprake van een winst-prijsspiraal.

Toen ook de dienstensector weer openging bleek de productiecapaciteit daar verminderd door personeelstekorten. De vraag was juist overweldigend. Dat gaf het inflatieproces een verdere impuls.

De arbeidsmarkt loopt altijd achter, maar momenteel slagen werknemers erin loonstijgingen af te dwingen die fors boven de productiviteitsstijging uitkomen. Daarmee geven zij eveneens een impuls aan het inflatieproces: er is dus ook een loon-prijsspiraal gaande.

Inmiddels zijn we met het inflatieproces daardoor in een fase beland die zich laat karakteriseren als een strijd tussen de productiefactor kapitaal en de productiefactor arbeid, ofwel een strijd tussen de kapitalisten en het proletariaat.

Zolang cao-lonen met meer dan 7% op 12-maandsbasis stijgen, zoals de AWVN rapporteert, en bedrijven hun winstmarges tenminste op peil houden ligt 2% inflatie niet in het verschiet, anders dan tijdelijk als de energieprijzen fors dalen.

De lage prijselasticiteit van de vraag

Het prijsgedrag van bedrijven frappeert mij. Tijdens het cijferseizoen over het vierde kwartaal hebben veel beursgenoteerde Amerikaanse ondernemingen een toename van hun omzet aangekondigd, niet gedreven door volumes maar door prijsverhogingen. Het lijkt erop alsof zij hebben ontdekt dat de prijselasticiteit van de vraag naar hun producten of diensten vrij laag is. Dan loont het om de prijzen te verhogen.

Je vraagt je af waarom die bedrijven dat al niet eerder hebben gedaan? Waren ze zich niet bewust van de lage prijselasticiteit van de vraag of zou die de laatste anderhalf jaar zijn gedaald?

Ik vermoed het laatste. Hoge inflatie ontneemt kopers het overzicht. Zolang de prijselasticiteit laag blijft, zullen bedrijven hun prijzen blijven verhogen. De loonstijging zal daarbij achterlopen, maar zal de productiviteitsstijging voorlopig ongetwijfeld overtreffen. Dan zal de inflatie, na een behoorlijke dip in het najaar, vrij hardnekkig boven de 2% blijven, tenzij bijvoorbeeld de energieprijzen blijven dalen. Het zou zomaar kunnen dat er uiteindelijk een behoorlijke recessie nodig is om de prijselasticiteit van de vraag weer te laten stijgen tot een niveau dat prijsstabiliteit in de hand werkt. Vooralsnog zetten de onverminderde consumptieve bestedingen en de collectieve loonsverhogingen extra druk op de ontwikkeling van het prijspeil. Die staat dan tegenover de tijdelijke effecten van de lagere energieprijzen en basiseffecten.