DIT IS HET LAATSTE WEKELIJKSE COMMENTAAR VOOR MIJN VAKANTIE. IK BEN TWEE WEKEN NIET IN DE LUCHT. OVER DRIE WEKEN IS ER WEER EEN MACRO COMMENTAAR.
- Hier raak ik dus opgewonden van
- Nog steeds stilte voor de storm in Nederland
- Duitse industrie in herstel, maar nog een hele weg te gaan
- Aziatische handelscijfers niet erg overtuigend
We zitten mondiaal in een diepe recessie waarvan de pijn nog lang niet volledig voelbaar is. Bovendien neemt in veel landen het aantal covid-besmettingen weer toe waardoor het prille en kwetsbare herstel dat zich aftekent misschien in de kiem zal worden gesmoord. In de VS heb je daarnaast te maken met naderende verkiezingen. President Trump is toch al weinig voorspelbaar en nu hij in de opiniepeilingen behoorlijk achter staat zal hij ongetwijfeld frontaal in het offensief gaan. Ook de relatie met China staat steeds meer onder druk, al is dat waarschijnlijk onderdeel van de verkiezingsstrijd.
Temidden van al deze onzekerheid moet je als econoom toch in de cijfers blijven wroeten om te zien of daar verborgen geheimen te ontwaren zijn die je een blik gunnen op de toekomst. Daarbij moet ik erkennen dat ik in deze moeilijke tijden toch vooral geïnteresseerd ben in positieve signalen. Al dat negatieve weten we nu wel. Natuurlijk moet er wel een verhaal te vertellen zijn. En dat is er! Aan de negatieve kant staan het coronavirus, het gedrag van consumenten en bedrijven die voorzichtigheid betrachten en de lockdown maatregelen. Aan de positive kant hebben we de ongekend krachtige reactie van overheden en centrale banken, de versoepeling van de lockdown maatregelen en de opgebouwde inhaalvraag.
Eerder deze week werden in de VS de toonaangevende indices voor het producentenvertrouwen gepubliceerd door het Institute for Supply Management. De index voor de industrie verbeterde van 52,6 in juni tot 54,2 in juli. Die in de dienstensector steeg tot 58,1, van 57,1. Dat was allemaal prima. Maar ik raakte pas opgewonden toen ik naar de diverse details keek. Deze indices bestaan weer uit diverse sub-indices. De belangrijkste daarvan is de index voor nieuwe orders. In de industrie verbeterde die van 56,4 in juni tot 61,5 in juli. Dat begint erop te lijken. De sub-index voor de werkgelegenheid bleef behoorlijk achter. Die verbeterde slechts van 42,1 in juni tot 44,3 in juli en bleef dus feitelijk in het negatieve gebied, onder de 50, wat impliceert dat er banen verloren blijven gaan in de industrie. Maar het opmerkelijk uiteenlopen van deze twee subindices impliceert dat er binnenkort iets zal gebeuren: ‘something will have to give’. Ofwel de beoordeling van nieuwe orders gaat terugvallen of de werkgelegenheid zal fors verbeteren. Je kunt immers wel nieuwe orders binnen slepen, maar dan moet je ook wel gaan produceren. Dat tweede is veel waarschijnlijker dan het eerste. Werkgelegenheid is immers een achterlopende (lagging) variabele. Men moet natuurlijk hopen dat het toenemend aantal besmettingen geen roet in het eten gaat gooien.
Alsof dat nog niet genoeg opwinding was voor een econoom van mijn leeftijd, ontwaarde ik in de sub-indices van de ISM voor de dienstensector nog meer en groter spektakel. De nieuwe orders sub-index steeg in de dienstensector ISM van 61,6 in juni tot 67,7 in juli. Dat is echt een hoge stand. Tegelijkertijd daalde (ja, je leest het goed, ‘daalde’!!!) de sub-index voor de werkgelegenheid van 43,1 in juni naar 42,1. Hier geldt helemaal dat ‘something will have to give’. Het volgende plaatje laat het verschil zien in de waarde van de subindex voor nieuwe orders en die voor werkgelegenheid. Dit verschil bevindt zich op absoluut record niveau. Het vorig record was in oktober 2009. Die maand markeerde niet een grote omslag op de Amerikaanse arbeidsmarkt. Het tempo waarin banen toen verloren gingen, nam al enkele maanden af en de banengroei was nog een paar maanden weg. Maar je kunt wel zeggen dat het een soort bevestiging was van verbeteringen. Ik denk dat dat nu ook weer het geval zijn zijn.
In mijn optiek zijn deze cijfers zeer positief. Natuurlijk. De economie, ook de Amerikaanse, heeft het zeer zwaar. Maar we moeten vooruit kijken. En dit soort cijfers geeft ons een hint voor wat betreft wat mogelijk in het verschiet ligt. Ik neem aan dat niet iedereen zo opgewonden raakt van deze cijfers als ik. Maar een beetje misschien toch?
De situatie op de Amerikaanse arbeidsmarkt verbeterde verder in juli. Nadat in april nog meer dan 20 miljoen banen verloren waren gegaan, kwamen er in mei per saldo 2,7 miljoen banen bij, in juni 4,7 miljoen en in juli nog eens 1,8 miljoen. Die 1,8 miljoen was iets beter dan verwacht, maar dat zegt niet zo heel veel want economen hebben de laatste maanden nogal stevig misgekleund met hun voorspellingen voor dit cijfer. Per saldo is bijna de helft van de in april verloren gegane banen nu weer teruggevonden. Het werkloosheidspercentage daalde naar 10,2% van 11,1%. In principe is dit allemaal redelijk goed nieuws, maar er moet gezegd dat de onzekerheden rond deze cijfers fors zijn. Mogelijk hebben de overheidsmaatregelen vooralsnog tot een stuk ‘verborgen’ werkloosheid geleid die zich uiteindelijk een keer in de cijfers zal manifesteren.
Nog steeds stilte voor de storm in Nederland
Recente Nederlandse economische indicatoren geven nog weinig richting. De productie in de industrie nam in juni toe met 2,1% ten opzichte van mei. In internationaal perspectief was dat opmerkelijk bescheiden, al was de daling in de eerdere maanden ook opmerkelijk bescheiden geweest. De jaar-op-jaar verandering verbeterde fractioneel van -11,9% in mei tot -9,7%.
Ofschoon we weten dat het aantal faillissementen fors op zal lopen als gevolg van de huidige crisis en de banken reeds aanzienlijke voorzieningen treffen, blijven de aantallen faillissementen voorlopig nog laag. Het CBS rapporteert er nu wekelijks over. In week 31 werden 51 faillissementen uitgesproken, inclusief een handvol eenmanszaken. Tot en met week 31 werden 61 faillissementen minder uitgesproken dan in dezelfde periode vorig jaar.
De Nederlandse inflatie is in juli opgelopen tot 1,7% van 1,6% in juni. De meningen over de vooruitzichten voor de inflatie blijven behoorlijk uiteenlopen. De enorme stimuleringsmaatregelen en de acceleratie van de geldgroei pleiten voor een hogere inflatie. De recessie zelf pleit voor een lagere inflatie. Persoonlijk voel ik meer voor de lage-inflatie visie. Maar er dient gezegd dat we ontwikkelingen zoals we nu zien nog nooit eerder hebben meegemaakt. Op korte termijn spelen bovendien allerlei verstoringen. Sommige van die verstoringen in het inflatiebeeld ontstaan door knelpunten in het productieproces door de disruptie van supply chains. Die verstoringen leiden tot hogere gemeten inflatie maar ik beschouw die niet als het begin van een inflatoir proces omdat er geen hogere inkomens door worden verdiend die dan weer uitgegeven zouden kunnen worden waardoor de hogere prijzen ook weer hogere bestedingen voeden. Bovendien zakken de prijzen weer als de supply chains zich herstellen of aanpassen. Een mooi voorbeeld was in juli de prijsstijging voor voedingsmiddelen. Die was de afgelopen maanden wat opgelopen, waarschijnlijk door knelpunten in de supply chains, maar bedroeg in juli 1,9% j-o-j, duidelijk lager dan de 2,7% van juni.
Een andere verstoring wordt veroorzaakt door plotselinge grote verschuivingen in het consumptiepatroon. Ook die zullen slechts tijdelijke effecten hebben. Hiervan gaven de juli cijfers eveneens een mooi voorbeeld. Het verblijf in bungalowparken in ons land was in juli 11,8% duurder dan een jaar eerder. In juni was dat nog 1,4%. Deze versnelling van de prijsstijging duwde het totale inflatiecijfer iets op. Daar stond tegenover dat losse vliegreizen en pakketreizen naar het buitenland goedkoper werden. Dit alles uiteraard een gevolg van het abrupt veranderde ‘vakantiegedrag’. Het is een mooi voorbeeld van snel veranderende vraag waar het aanbod zich niet direct aan kan aanpassen. Dan kun je grote prijsbewegingen krijgen.
Duitse industrie in herstel, maar nog een hele weg te gaan
De industrie is de motor van de Duitse economie en die is weer de belangrijkste motor van de eurozone. Al sinds medio 2018 heeft de Duitse industrie te kampen met een aantal problemen. Het kernprobleem is eigenlijk dat Duitsland sterk is in sectoren die het moeilijk hebben, vooral de automobielindustrie, en minder sterk in sectoren waar al de dynamiek zich tegenwoordig bevindt: ‘tech’. Daarnaast hebben diverse sectoren en bedrijven in ons buurland met specifieke problemen te maken (gehad). Zo heeft Deutsche Bank zich lang overtild aan de ambities een wereldspeler te zijn en heeft Bayer met de aankoop van Monsanto allerlei problemen binnen gehaald gerelateerd aan Roundup. De Duitse autobedrijven hebben aanvankelijk de elektrische boot gemist en daarnaast enorm geleden onder diesel-gate. Alsof dat nog niet genoeg was hebben lage waterstanden in de grote rivieren in de zomer de Duitse industrie in voorbije jaren ook parten gespeeld door de invloed op de logistiek.
MAAR!!!, de juni cijfers waren dan toch eindelijk wat beter dan verwacht. Nieuwe orders voor de Duitse industrie namen in juni met liefst 27,9% toe ten opzichte van mei toen ze ook al 10,4% toenamen. Desondanks ligt het niveau van nieuwe orders toch nog ca 10% lager dan een jaar eerder. De industriële productie nam in juni 8,9% toe maand-op-maand, na een stijging met 7,8% in mei. De jaar-op-jaar vergelijking verbeterde van -19,6% in mei tot -11,6% in juni.
De maandelijkse handelscijfers zagen er in juni ook veelbelovend uit. De export nam 14,9% toe ten opzichte van mei (in mei: +8,9%). We zullen zien hoezeer het toenemend aantal corona-besmettingen in veel Europese landen invloed gaat hebben op de bedrijvigheid in de komende maanden.
Spanje en Italië zagen de productie in de industrie in juni ook verbeteren. De jaar-op-jaar vergelijking verbeterde in Spanje van -24,7% in mei tot -14,0% in juni en in Italië van -20,5% tot -13,7%.
Aziatische handelscijfers niet erg overtuigend
Ik kijk veel naar wat in Azië gebeurt omdat het in zekere zin de polsslagader van de mondiale economie is. China is een zeer grote economie die snel groeit en tamelijk open is. Bovendien zijn vroeg-cyclische sectoren in diverse Aziatische landen sterk vertegenwoordigd. De cijfers die deze week langs kwamen, waren helaas niet zo overtuigend. De Chinese importgroei zakte terug van +2,7% in juni tot -1,4% in juli. Nu springen die cijfers nogal op en neer, dus dit is een kleine beweging. En voor de Europese landen is het ook zeker niet erg slecht nieuws. Onze eigen bedrijvigheid ligt zover onder het niveau van een jaar geleden dat deze Chinese cijfers perspectief bieden dat de Europese landen bezig zijn hun export naar China te herstellen. Vooral voor Duitsland is dat essentieel. Het is daarom ook belangrijk dat China, in tegenstelling tot sommige andere Aziatische landen, geen stijging van de corona-besmettingen rapporteert. Nieuwe belemmerende maatregelen lijken daarom onwaarschijnlijk in China. Dat biedt hoop ‘for the rest of us’.
Korea rapporteerde voorlopige cijfers voor de buitenlandse handel in juli. De export lag nog altijd 7,0% lager dan een jaar eerder. Dat is wel wat beter dan de -10.9% in juni, maar we staan nog niet te juichen. De import was overigens 11,9% lager dan een jaar eerder, tegen -11,2% in juni.
Het producentenvertrouwen in Korea en Taiwan verbeterde verder in juli. Opmerkelijk daarbij is dat het vertrouwen van ondernemers in Taiwan veel sterker herstelt dan in Korea. Ik vind dat bemoedigend omdat de Taiwanese economie veel meer gericht is op de electronica-industrie en daarmee een nog meer vroeg-cyclisch karakter heeft.