Scorebord economie en het ruilvoetverlies

Dat is de titel van mijn nieuwste column op investmentofficer.nl. HIER.

Voor het gemak zet ik hieronder ook de volledige tekst.

De cao-lonen zijn in 2022 volgens het CBS met 3,2% gestegen. Dit was de hoogste stijging sinds 2008. Doordat de prijzen nog veel harder stegen resulteerde dit -volgens een cijferreeks die teruggaat tot 1973- in de grootste reële daling van cao-lonen ooit gemeten. Het leidde tot een storm aan emotionele reacties. Op de sociale media trokken economen en ‘wannabe-economen’ direct van leer. “Het is een schande”, was de onderliggende teneur. “De lonen moeten en kunnen veel meer omhoog, bedrijven maken immers recordwinsten.”

Mij lijkt die kwalificatie toch wat kort door de bocht. In navolging van een bekende voetbaltrainer noem ik het ‘scorebord economie’. Bij de genoemde cijfers vallen nogal wat kanttekeningen te plaatsen. Ik zou daarom zeggen, laat de markt zijn werk doen, al die ophef en emotie is niet nodig. Er lopen al genoeg boze mensen rond.

We weten, bijvoorbeeld, dat cao’s veelal langer lopen dan een jaar. Het CBS meet dus onder andere het resultaat van wat in het verleden is afgesproken, toen de forse stijging van de inflatie niet werd voorzien. Geen wonder dat de gemeten loonstijging nu achterblijft bij de inflatie. De AWVN publiceert cijfers over wat is afgesproken in nieuwe cao’s. Tegen het eind van 2022 ging het om zo’n 6% loonstijging. Daarnaast is het minimumloon dit jaar met ruim 10% omhooggegaan en leiden veranderingen in de belastingen ertoe dat werknemers met een modaal inkomen dit jaar van hetzelfde bruto salaris netto 3,2% meer overhouden.

Bedrijfswinsten op record

Het meest verbaas ik mij in dit soort discussies altijd over wat er wordt gezegd over bedrijfswinsten. Dat het totale bedrag aan bedrijfswinsten op een recordniveau staat is niet te ontkennen, het blijkt immers uit CBS-cijfers. Maar waarom dat als een rode lap op een stier werkt, begrijp ik niet. Je zou er immers aan toe kunnen voegen dat ook het aantal banen en de totale loonsom op een recordniveau staan en ook de hoeveelheid spaargeld. Datzelfde geldt voor de omvang van ons BBP of het aantal inwoners in Nederland. Ook de collectieve lastendruk bevindt zich trouwens op het hoogste niveau ooit.

Toegegeven, het deel van het nationaal inkomen dat toevalt aan winsten is historisch hoog. Maar ook het aantal zelfstandigen is historisch hoog. Dus ook dit soort cijfers behoeft context.

We moeten verder onderkennen dat de winstgevendheid en de marktmacht per bedrijf verschillen. Bedrijven die weinig winst maken zullen loonstijgingen moeten doorberekenen, anders gaan ze failliet. Bedrijven die veel winst maken zullen dat ook proberen en zij hebben kennelijk veel marktmacht, dus dat zal ze wel lukken. Een sterkere loonstijging leidt derhalve niet automatisch tot een hogere arbeidsinkomensquote.

De verrassende ontwikkeling van de ruilvoet

Medio vorig jaar verraste het CPB met de mededeling dat, in tegenstelling tot wat steeds werd gezegd, de door hogere energieprijzen gedreven inflatie nauwelijks een nationale verarming veroorzaakte. De rekenmeesters leidden dit af uit cijfers over de zogenaamde ruilvoet, de prijsverhouding van geïmporteerde en geëxporteerde goederen. Die bleek in 2021 nauwelijks gedaald. Kennelijk was het bedrijfsleven erin geslaagd de hogere importprijzen nagenoeg volledig af te wentelen op het buitenland door de prijzen van de export stevig te verhogen.

Het oordeel van het CPB was dat het koopkrachtverlies van Nederlandse werknemers volledig gecompenseerd zou kunnen worden door de kennelijk hogere winsten van (exporterende) bedrijven af te romen. Het was een simpele verdelingskwestie, werd van achter het bureau in de ivoren toren geconcludeerd.

Los van of zo’n plan praktisch uitvoerbaar is, vertellen de cijfers inmiddels een heel ander verhaal. Het ruilvoetverlies in 2021 blijkt groter te zijn geweest dan medio vorig jaar werd verondersteld. In de loop van 2022 is dat ruilvoetverlies stevig verder opgelopen. Er is dus wel degelijk sprake van een gevoelige nationale verarming. Daardoor is het onmogelijk om het koopkrachtverlies van de werknemer te compenseren door een koopkrachtwinst van het (exporterende) bedrijfsleven af te romen en over te hevelen, want die winst is er bij nader inzien niet of niet in voldoende mate. Een half jaar geleden was er de nodige aandacht in de media voor de opmerkelijke visie van het CPB. Het zou ze sieren als ze nu met dezelfde nadruk zouden melden dat ze toen de plank finaal misgeslagen hebben.