Het probleem (van) Italië

Het akkoord dat de Eurogroep vorige week bereikte over maatregelen om de economische en financiële gevolgen van de coronacrisis op te vangen, verdient niet de schoonheidsprijs. En de manier waarop het werd bereikt al helemaal niet.

Het was niet kies van de betrokken landen om de crisis aan te grijpen voor een poging gemeenschappelijke obligatie-uitgifte af te dwingen. Het is duidelijk dat Duitsland en Nederland daar niet aan willen en wij werden zo feitelijk haast gedwongen tot een harde lijn. Dat die door onze minister van Financiën wel heel stevig werd aangezet, is betreurenswaardig. De opstelling van Hoekstra in de recente discussie heeft veel kwaad bloed gezet en het zal het een en ander kosten om relaties weer te normaliseren. Maar het verwijt van gebrek aan solidariteit kan ook worden teruggeschoten. Tonen landen die jarenlang een beleid voeren dat onherroepelijk een keer tot spanningen gaat leiden niet evenzeer een gebrek aan solidariteit?

Ik ben een voorstander van Europese integratie. Sterker nog, ik ben een voorstander van een federaal Europa, al realiseer ik me dat ik daarmee tot een minderheid behoor. Van ruzies zoals in de Eurogroep word zelfs ik moedeloos. Als er op Europees niveau zo geruzied wordt, helemaal als dat gebeurt tijdens een humanitaire crisis, moet je je afvragen of het hele project van de gemeenschappelijke munt wel houdbaar is.

Wat is nu precies het probleem van Italië?

De regels van het Stabiliteit- en Groeipact (SGP) richten zich voornamelijk op de overheidsfinanciën. Toch zit daar niet primair het probleem van Italië. Natuurlijk, de Italiaanse overheidsschuld is met 135% bbp meer dan twee keer zo hoog als toegestaan. We moeten ons daarbij wel realiseren dat de 60%-grens uit het SGP een nogal willekeurig gekozen getal is. Vaak wordt gedacht dat de Italiaanse overheidsbegroting de kern van het probleem is. Ik heb de cijfers er nog maar eens op nageslagen (OECD, Economic Outlook, november 2019). De laatste keer dat het Italiaanse begrotingstekort de 3%-norm overschreed was in 2011. In Nederland was dat in 2012. Het gemiddelde jaarlijkse tekort gedurende de tien jaar van 2010 tot en met 2019 bedroeg in Italië 2,8% bbp, bij ons was het 1,7%. Dat is niet een heel groot verschil. Om te beoordelen hoe restrictief of expansief het begrotingsbeleid is, moet je rentebetalingen eigenlijk buiten beschouwing laten en kijken naar het ‘primaire’ begrotingssaldo. In alle jaren vanaf 2011 heeft Italië een primair overschot op de begroting gehad. In Nederland is dat pas vanaf 2016 het geval. Het gemiddelde primaire begrotingssaldo van 2010 tot en met 2019 bedroeg in Italië +1,2% bbp, in Nederland -0,7%. Als je ook nog corrigeert voor de stand van de conjunctuur wordt het verschil nog groter. Zo bezien, is het begrotingsbeleid in Italië restrictiever geweest dan in Nederland.

It’s growth, stupid

Het terrein waar de Italiaanse economie zich negatief onderscheidt is de economische groei. De Nederlandse economie was in 2019 ruim 15% groter dan in 2010, de Italiaanse slechts ruim 2%. Dat verschil komt voor een klein deel door verschillen in demografie, maar vooral doordat Italië totaal geen groeidynamiek heeft. Niet dat wij zoveel beter zijn, maar toch… Het Italiaanse gebrek aan groeidynamiek ligt mijns inziens niet aan het begrotingsbeleid.

De overheidsschuld nam in Italië toe van 119% bbp in 2010 tot 135% in 2019. Als hun economie evenveel zou zijn gegroeid als de Nederlandse, zou de schuldratio stabiel zijn gebleven. Het probleem van Italië is niet de overheidsfinanciën, maar het gebrek aan economische groei.

Het is noodzakelijk de discussies over het economisch beleid met Italië te verschuiven van het begrotingsbeleid naar beleid dat de groeidynamiek bevordert. Als we daar niet in slagen kan het allemaal wel eens erg verkeerd aflopen, zowel economisch, financieel als politiek.